Openbaar vervoer
Spoorvervoerders van reizigers in Nederland (en ook elders) krijgen niet altijd subsidie. De NS heeft de afgelopen decennia vrijwel elk jaar zonder subsidie [GB1] gereden. Wel betalen de spoorvervoerders maar gedeeltelijk mee aan de kosten voor aanleg en onderhoud van het spoor. Dit zou je als een subsidie kunnen zien. Aan de andere kant betaalde NS aan de Nederlandse Staat (naast kosten voor de aanleg en onderhoud van het spoor [GB2] en de concessie op de HSL Zuid) rendement, meestal ongeveer €200 miljoen per jaar [1]. Een omgekeerde subsidie dus.
Dat is nu niet meer zo om een aantal redenen. Na de coronacrisis waren de treinen minder vol en dus waren ook de inkomsten van NS en andere vervoerders lager. De inflatie is nu hoog en daardoor stijgen de lonen en andere kosten voor de vervoerders. Ook is na corona het ziekteverzuim erg hoog, overal, maar dus ook in het openbaar vervoer. De NS wilde de tarieven verhogen. Dat mogen zij in principe doen (zie Hoofdrailnet Concessieovereenkomst), maar de politiek was hier tegen en toen is er in de onderhandelingen tussen ministerie en NS een subsidie bepaald van €13 miljoen per jaar. Ter vergelijking, de NS heeft in een normaal jaar ongeveer €3 miljard aan inkomsten. Een beperkte subsidie dus gericht op het afkopen van de prijsverhoging.

Naast de NS zijn er ook andere vervoerders zoals de GVB (Amsterdam), RET (Rotterdam) en HTM (Den Haag). Het GVB is over het algemeen ook winstgevend, de RET en HTM doen het wat dat betreft minder goed. Deze vervoerders onderhandelen jaarlijks met de overheden voor wie ze rijden over de hoogte van de subsidie.
Voor het spoorvervoer met treinen door andere vervoerders dan NS, GVB, HTM en RET zijn er twee modellen. Soms bepaald de overheid van tevoren hoeveel subsidie ze willen uitgeven aan openbaar vervoer en leggen dat vast voor de komende 8 tot 15 jaar. Verschillende vervoerders kunnen dan aanbieden wat ze daarvoor aan openbaar vervoer zullen gaan rijden. En de keuze wordt dan gemaakt via een aanbesteding. Die vervoerder gaat dan zijn vervoer voor dat bedrag rijden. Uiteraard gelden er omheen allerlei voorwaarden voor de vervoerder, zoals wat voor bussen ze kunnen gebruiken.
Via een aanbesteding kan het ook precies omgekeerd: de overheid zegt wat ze de komende jaren aan aanbod van openbaar vervoer willen hebben, en de vervoerders die dat willen aanbieden in de komende 8 tot 15 jaar bieden daarop. Ze geven aan wat ze daarvoor willen ontvangen aan subsidie. Meestal krijgt de vervoerder die het minste geld vraagt dan de mogelijkheid om die jaren het openbaar vervoer te rijden.
Europese regelgeving
Er zijn allerlei Europese regels over hoe hoog de subsidie mag zijn. Ook zijn er regels hoe dat in een contract moet worden vastgelegd en welke eisen dan aan de vervoerder gesteld mogen worden. Verder zijn er eisen die de subsidie moeten ijken op de marktwaarde van de geleverde diensten. Tenslotte zijn er Europese eisen over wanneer het vervoer wel of niet aanbesteed moet worden. Die regels zijn streng en ingewikkeld en vooral gericht op eerlijke concurrentie. Zomaar subsidie geven zit dus er niet in.
